De afgelopen tijd is er veel te doen geweest over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De stijgende kosten door de vergrijzing en de vaste eigen bijdrage zorgen voor fors hogere uitgaven voor gemeenten. Het verzet van de VNG tegen de eigen bijdragemaatregel van het Rijk is tot op heden vruchteloos gebleken. Kunnen gemeenten hun werkwijze aanpassen om de kosten te beteugelen waardoor ook op termijn de zorg kan worden geboden voor hen die het echt nodig hebben? In dit artikel reikt Jos van Dijk daarvoor verschillende mogelijkheden aan.
De bedoeling van de Wmo
De opzet van de Wmo was om zorg dichterbij te organiseren en beter te laten aansluiten bij de behoeften van de burger. Uitgangspunt van de wet is de zelfredzaamheid, ook wel de eigen kracht genoemd. Alleen die burgers die niet in staat zijn voor hun zorgvraag zelf een oplossing te vinden kunnen door de gemeente worden geholpen. Uit verschillende onderzoeken is inmiddels gebleken dat het vaak lastig blijkt om een beroep te doen op het netwerk van de zorgvrager. Deels omdat dat netwerk er niet is, maar ook speelt vraagverlegenheid een rol. Daarnaast wordt nogal eens de opvatting gehoord dat de overheid er toch is om zorg te leveren? Dat maakt dat het in de praktijk tegenvalt hoeveel burgers met succes een beroep doen op hun netwerk.
De vrijheid van gemeenten ingeperkt
Gemeenten zijn vrij om de wijze waarop de zorg verleend wordt te regelen binnen de kaders van de wet. Die vrijheid is de afgelopen jaren ingeperkt door zowel het Rijk alsook de rechter. Zo is door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van oktober 2018 de bevoegdheid van gemeenten om hulp bij het huishouden resultaatgericht te indiceren ingeperkt. Een aantal faillissementen bij zorgaanbieders die soms inschreven onder de kostprijs om een contract te bemachtigen heeft geleid tot wetgeving om een mogelijke kaalslag in het zorglandschap te voorkomen. Wetgeving in de vorm van de AMvB reële prijs Wmo 2015. De AMvB bevat spelregels die gemeenten bij de inkoop dienen te volgen. Tenslotte heeft de eigen bijdrage die voor iedereen ongeacht het inkomen en vermogen gelijk is ervoor gezorgd dat ook aanvragers die financieel gezien de zorg zelf kunnen betalen de weg naar het zorgloket van de gemeente inmiddels weten te vinden. Iedere gemeente kent wel gevallen waarin burgers hun hulp bij het huishouden hebben opgezegd en er de voorkeur aan geven die zorg voortaan te laten leveren door de gemeente voor slechts € 19 per maand. Gemeenten zien dit met lede ogen aan en vaak hoor ik dat deze ontwikkeling niet te beïnvloeden zou zijn. De Wmo kent immers geen weigeringsgrond op basis van inkomen. Al met al valt blijkt het met die vrijheid van gemeenten dus best tegen te vallen.
Uitdagingen, maar ook kansen
Natuurlijk heeft de vergrijzing, de daardoor toegenomen zorgvraag en het afnemen van de beroepsbevolking consequenties. Vooral financieel gezien. Toch ben ik van mening dat gemeenten wel degelijk hun werkwijze nu al kunnen aanpassen om de zorg in de toekomst beter betaalbaar te houden. Zonder volledig te willen zijn noem ik er een aantal:
- In de beoordeling van de ondersteuningsvraag dient ook de financiële zelfredzaamheid aan de orde te komen. Aanvragers met een modaal of hoger inkomen kunnen bijvoorbeeld prima zelf de hulp in de huishouding regelen. Zij zijn in veel gevallen prima zelfredzaam om zelf de zorg te organiseren. Of een negatief besluit op een ondersteuningsvraag om financiële redenen in bezwaar overeind blijft, is moeilijk te voorspellen. Het loont zeker de moeite om hiermee aan de slag te gaan.
- Voor voorzienbare kosten is het logisch om daarvoor te reserveren. Ouder worden bijvoorbeeld brengt met zich mee dat de woning op termijn niet of minder geschikt is. Ouderen dienen erop voorbereid te worden dat zijzelf verantwoordelijk zijn die maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de (eigen) woning tijdig geschikt wordt gemaakt voor de oude dag. Zeker in het geval van een eigen woning met een fikse overwaarde zijn er inmiddels voldoende mogelijkheden om zo’n woningaanpassing zelf uit te laten voeren. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woning te blijven wonen en kan het wooncomfort worden verbeterd. Om ouderen hierop voor te bereiden zal tijdig gestart moeten worden met voorlichting, een verandering van het beeld dat de gemeente wel voor je zorgt, en het zo nodig bieden van concrete hulp bij woonvragen door bijvoorbeeld woonconsulenten.
- Zorg voor voldoende geschikte woningen voor ouderen. Bij het opstellen van bouwprogramma’s, het aanpassen van bestemmingsplannen en het herbestemmen van (maatschappelijk) vastgoed dient rekening te worden gehouden met toekomstige woonbehoeften van ouderen.
- Voldoende aandacht voor preventie nu algemeen bekend is dat preventie loont. Door bezuinigingen is vaak minder geld beschikbaar voor preventie. Daarbij speelt ook een rol dat de revenuen van preventieactiviteiten maar deels terugvloeien naar gemeenten. Preventie zorgt namelijk ook voor lagere zorgkosten vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Het is dan ook zinvol overleg te starten met zorgkantoren en zorgverzekeraars om programma’s te starten en de kosten daarvoor gezamenlijk te dragen. Inmiddels zijn er landelijk tal van goede voorbeelden beschikbaar hoe zo’n overleg georganiseerd kan worden.
- Introductie van het begrip wederkerigheid bij het beoordelen van ondersteuningsvragen. Tijdens de gesprekken over ondersteuning wordt vaak alleen gekeken hoe die vraag kan worden opgelost. Bijna nooit wordt de vraag gesteld: ‘hoe zou u het vinden iets terug te doen voor anderen?’ Dat vind ik vreemd, zeker in het licht van de toegenomen eenzaamheid bij ouderen. In gesprekken met toegangsmedewerkers daarover hoor ik verschillende reacties zoals: ‘mag dat wel gezien de privacyregels’ of ‘ik heb al moeite om mijn werk af te krijgen en dat kan ik er niet bij doen’. Het is jammer dat hierdoor potentiële mogelijkheden om zorgvragers te ondersteunen onbenut blijven.
In financieel zwaar weer is het altijd moeilijk om voldoende geld vrij te maken om een goede sociale basisstructuur in stand te houden. Onduidelijk is immers wat dit oplevert. Op een goede manier investeren in een stevige basisstructuur is absoluut noodzakelijk om voor toekomstige zorgvragen adequate oplossingen te kunnen bieden. Mijn stelling is dan ook dat investeren in het sociaal domein geen kostenpost is, maar een investering in gezond ouder worden. Een duidelijke, integrale zorgvisie die domeinoverstijgend is, is daarvoor noodzakelijk.
Meer weten?
Wilt u meer weten over dit onderwerp en de mogelijke maatregelen die u kunt nemen? Hiervoor kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, senior adviseur sociaal domein via j.v.dijk@telengy.nl of 06 27 03 57 76.