In 2017 gaven gemeenten bijna 20% meer uit aan jeugdzorg en de verwachting is dat de kosten in 2018 verder zullen stijgen. Door meer in te zetten op preventie, dure jeugdzorg eerder af te schalen en de samenwerking met de huisartsen te verbeteren verwachten gemeenten de kosten beter in de hand te houden. Deze interventies zijn al vaker genoemd, maar hebben nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Opvallend daarbij is dat besluiten die in het kader van de Jeugdwet zijn genomen verhoudingsgewijs veel minder vaak in bezwaar worden bestreden. Ligt daar mogelijk een causaal verband met de hoge kosten? De hamvraag is dan ook: welke interventies zijn effectief en hoe pak je dat aan? Uiteraard hangt dit sterk af van de lokale situatie, maar een aantal maatregelen die effect sorteerden en waarbij ik nauw betrokken was, wil ik graag met u delen.
De huisarts en toegang tot jeugdzorg
Naast de gemeentelijke toegang kan jeugdzorg ook worden ingezet op basis van een verwijzing van de huisarts of jeugdarts. Landelijk gezien betreft dit ongeveer de helft van alle verwijzingen naar jeugdzorg. Weliswaar heeft de gemeente de formele bevoegdheid om de door de zorgaanbieder geïndiceerde zorg op basis van die verwijzing ter discussie te stellen, maar in de praktijk gebeurt dit vrijwel nooit. Ik vermoed dat inmiddels alle toegangsteams wel op een of andere manier met huisartsen samenwerken. Echter, nog steeds zien we dat het percentage verwijzingen via de huisarts gelijk blijft en dat daarmee ruim de helft van de gemeentelijke uitgaven voor jeugdzorg zijn gemoeid. Uitgaven waar gemeenten lastig grip op krijgen.
Belangrijk is dan ook dat de samenwerking met huisartsen en POH-ers (praktijkondersteuners) wordt geïntensiveerd vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de meest effectieve zorg in te zetten. Als sociale problematiek een belangrijke reden is dat het met het kind niet goed gaat, is een verwijzing van een huisarts naar een GGZ-instelling waar daar niet aan wordt gewerkt weinig zinvol. Daar zullen gesprekken met huisartsen en POH-ers dus over moeten gaan. Ik heb goede ervaringen opgedaan met een verwijskaart die huisartsen en POH-ers ondersteunt bij het maken van een bewuste afweging welke organisatie het beste de jeugdhulp kan bieden. Indien blijkt dat er door tijdgebrek (te) snel wordt verwezen, zorg er dan voor dat er voldoende POH-uren beschikbaar komen. Investeer als gemeente zo nodig zelf daarin. Tenslotte is een lange wachttijd bij de toegangsteams funest. Ouders willen immers het beste voor hun kind en zullen bij een lange wachttijd de huis- of jeugdartsentoegang kiezen.
Het toegangsteam
Naast een goede samenwerking met de huisartsen is voldoende deskundigheid binnen een toegangsteam en het zelf kunnen bieden van kortdurende hulp belangrijk. Daardoor hoeft minder snel te worden doorverwezen. Zo heb ik voor een gemeente waar ik actief ben ervaren dat het toevoegen van een psycholoog (die zelf ook behandelt) aan het toegangsteam leidt tot een grondigere analyse van de hulpvraag en minder doorverwijzingen. Daarnaast kan dan ook ingezet worden op gesprekken met ouders om de gevolgen van een dreigende (v)echtscheiding zoveel mogelijk te beperken.
Samenwerken met het onderwijs
Problemen met kinderen zijn meestal al vroeg bekend binnen het onderwijs. Door samen te werken met scholen en daar regelmatig aanwezig te zijn, kan afwijkend gedrag van kinderen vroegtijdig worden onderkend. Door snel de juiste ondersteuning te bieden wordt voorkomen dat op latere leeftijd de problemen verergeren en duurdere zorg nodig is. Zo bleek in een gemeente die ik adviseer bijvoorbeeld dat het product diagnostiek opvallend vaak werd ingezet. Door intensiever samen te werken bleek een diagnose in veel gevallen niet nodig te zijn. Betere samenwerking leidde ertoe dat het aantal indicaties diagnostiek gehalveerd kon worden.
Eén gezin, één plan en één regisseur
Bij de start van de transities was de opdracht aan gemeenten duidelijk. Samenwerken, informatie delen en indien nodig dienstverlening aan inwoners op elkaar afstemmen. Bij gezinnen waar meerdere problemen tegelijk spelen zal regie gevoerd moeten worden. Dat blijkt in de praktijk niet mee te vallen. Regievoering wordt namelijk op verschillende manieren ingericht. Dat is niet erg, zolang regievoering maar wordt gezien als middel en niet als doel op zich. In de meeste gevallen is regievoering niet nodig, is mijn stelling. Zelfs als er twee of meer ondersteuningsvragen van een inwoner gelijktijdig worden behandeld, hoeft daarop in veel gevallen geen regie te worden gevoerd. Zelf hanteer ik de volgende uitgangspunten voor regievoering:
- Indien er twee of meer ondersteuningsvragen op meerdere leefgebieden spelen die in samenhang met elkaar opgepakt moeten worden voer je regie (vanuit de klant bezien en/of vanuit financieel oogpunt).
- De regievoerder stuurt op de voortgang van de dienstverlening. De regievoerder heeft doorzettingsmacht of kan escaleren.
- Voor iedereen binnen het sociaal domein is zichtbaar dat regie wordt gevoerd. Deel alleen dat er regie wordt gevoerd, en niet wat er speelt binnen het gezin.
- Doe wat nodig is, denk ‘out of the box’ en kijk daarna of dit binnen de regels past. Durf af te wijken van regels als dit in het belang is van het kind en/of gezin.
Er kan op veel manieren gestuurd worden om meer ‘in control’ te komen. Een aantal mogelijkheden zijn hierbij de revue gepasseerd.
Meer weten?
Wilt u meer weten over deze of andere mogelijkheden om de kosten van jeugdzorg te beperken? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.