Auteursarchief: beheerder

Toekomstbestendig doelgroepenvervoer Omnibuzz

Lees het gehele artikel

Omnibuzz is sinds december 2016 een gemeenschappelijke regeling van 32 Limburgse gemeenten (heel Limburg met uitzondering van Mook en Middelaar) en draagt zorg voor een goede uitvoering van het Wmo-vervoer.

De missie van Omnibuzz is als volgt: Goed, veilig, betrouwbaar en betaalbaar doelgroepenvervoer voor nu en later.

Omnibuzz zorgt dat klanten (ook diegenen die daarbij ondersteuning nodig hebben) optimaal vervoerd worden en daardoor deel kunnen blijven nemen aan maatschappelijke activiteiten. Daarnaast werkt Omnibuzz in overleg met opdrachtgevers en klanten continu aan kwaliteitsverbeteringen en de beheersbaarheid van vervoer.

Dit sluit aan bij de al ingezette kanteling binnen het sociaal domein, het bevorderen van zelfredzaamheid en het zo veel als mogelijk gebruik maken van algemeen (voor iedere burger) toegankelijke voorzieningen, bijvoorbeeld openbaar vervoer. De intentie van gemeenten is om deelname aan de samenleving in brede zin zoveel mogelijk te bevorderen, mede door Social Return On Investment. Om dit voor elkaar te krijgen zijn er al twee concrete stappen gezet, namelijk de introductie van de Voor Elkaar Pas en deelname aan de website ‘Ik Wil Vervoer’.

De Voor Elkaar Pas

In juli 2017 hebben Omnibuzz en Arriva de Voor Elkaar Pas geïntroduceerd. De Voor Elkaar Pas is een nieuwe OV-chipkaart waarmee Wmo-geïndiceerden in alle 32 Limburgse gemeenten kunnen reizen met zowel het reguliere openbaar vervoer als het Omnibuzz-vervoer. Deze pas is zeer positief ontvangen door de Omnibuzz klanten en is ruim 9.000 keer aangevraagd. De begeleiderspas is ruim 7.000 keer aangevraagd.

Ik Wil Vervoer

Omnibuzz heeft er tevens voor gezorgd dat de 32 gemeenten zijn aangesloten op de website ‘Ik Wil Vervoer’. Op de website vinden inwoners alle informatie over de vervoersmogelijkheden van de Limburgse gemeenten die zijn aangesloten bij Omnibuzz. Door te klikken op een gemeente zien inwoners alle vervoersmogelijkheden in zijn gemeente.

Naast de volledige reisinformatie vindt de inwoner er ook een reisplanner die helpt bij het plannen van vervoer. Deze reisplanner bevat reismogelijkheden per openbaar vervoer, auto en fiets. Voor meer informatie: www.ikwilvervoer.nl.

Adviseurs Telengy over Omnibuzz

Femke de Vos en Jos van Dijk zijn in de periode van medio 2016 tot medio 2018 werkzaam geweest als adviseur bij Omnibuzz. Zij hebben een werkgroep begeleid die zich bezighield met het in beeld brengen van het vervoer van en naar de dagbestedingslocaties (Wmo) van de deelnemende gemeenten. Daarnaast zijn zij betrokken geweest bij het formuleren van een advies over of en zo ja hoe dit vervoer kan instromen in Omnibuzz. Gebleken is dat het vervoer van en naar de dagbesteding een complexe materie is, omdat er tussen de 32 gemeenten en zorgaanbieders verschillend wordt gewerkt en de wensen verschillend zijn.

Allereerst is door de werkgroep het vervoer van en naar de dagbesteding in beeld gebracht. Duidelijk moest worden: waar hebben we het over, welke vervoersbewegingen zijn er en welke doelgroep met welke wensen maakt er gebruik van. Deze kwalitatieve en kwantitatieve informatie is opgehaald bij de zorgaanbieders. Door de werkgroep is in beeld gebracht hoe de vervoersstromen lopen (tijden, dagen, soort vervoer). Er is daarnaast ook gesproken met diverse zorgaanbieders over hoe zij aankijken tegen de organisatie van het vervoer. Uiteindelijk is er geadviseerd om vooralsnog niet het vervoer van en naar de dagbesteding in te laten stromen bij Omnibuzz per 2019.

Belangrijkste redenen daarvoor waren:

  • Voor een aantal gemeenten wordt het vervoer duurder omdat zij nu een forfaitaire vergoeding betalen.
  • Sommige gemeenten willen het vervoer door de zorgaanbieder zelf laten regelen en hebben dit contractueel vastgelegd.
  • Niet alle 32 gemeenten hebben dezelfde visie over de wijze waarop zij het doelgroepenvervoer in de toekomst willen regelen.
  • Bestaande contracten maken het voor sommige gemeenten/regio’s feitelijk onmogelijk tussentijds over te stappen.

Daarom is besloten om aansluiting te zoeken bij regio’s die eenzelfde visie hebben en met elkaar Wmo dienstverlening inkopen. Door op kleinere schaal te gaan samenwerken wordt werkende weg ervaring opgedaan en kunnen andere regio’s al dan niet aansluiten.

Uitgebreid inzicht in vervoersstromen heeft ook tot andere inzichten geleid. Zo blijkt het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer regelmatig te worden ingezet voor vervoer naar dagbestedingslocaties. De aanbieders ontvangen een vergoeding om dit vervoer te organiseren. Gemeenten betalen in dit geval dus dubbel voor het vervoer.

Jos en Femke hebben Omnibuzz ervaren als een goedwerkende GR die op professionele wijze het collectief vraagafhankelijk vervoer organiseert. Dat blijkt onder meer uit klanttevredenheidsonderzoeken. Daarnaast heeft men continue aandacht voor de kwaliteit van de dienstverlening zodat een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het bevorderen van deelname aan de samenleving voor alle inwoners.

Meer weten?

Wilt u meer weten, neem dan contact op met Femke de Vos via telefoonnummer 06 52 58 57 08, f.d.vos@telengy.nl of met Jos van Dijk, 06 27 03 57 76, j.v.dijk@telengy.nl.

 

Coaching bij opstellen visie informatievoorziening

Lees het gehele artikel

In een tijd waarin gemeenten te maken hebben met diverse ontwikkelingen, wordt het steeds belangrijker om een visie te hebben op informatievoorziening. Zo’n visie geeft een richting aan voor de inrichting van informatievoorziening en geeft tevens de mogelijkheid om (bij) te sturen.

Digitale Agenda 2020

De Digitale Agenda 2020 (DA2020) helpt gemeenten om ontwikkelingen die op hen van toepassing zijn te vertalen naar een eigen aanpak. Toch is dat niet altijd gemakkelijk, mede doordat vakafdelingen vaak gewend zijn een eigen koers te varen. Het kan dan waardevol zijn om informatieadviseurs inhoudelijk te laten coachen door een externe adviseur. Een middelgrote gemeente koos hiervoor en doorliep dit traject met Telengy-adviseur Henk Albers.

Aanpak

Allereerst zijn de ontwikkelingen op een rijtje gezet die relevant waren voor de betreffende gemeente. Dit waren niet alleen de ontwikkelingen die naar voren komen in de Roadmap DA2020, maar ook de lokale ontwikkelingen binnen verschillende domeinen zoals het sociaal domein, de Omgevingswet, de bedrijfsvoering en de dienstverlening. Ook is in beeld gebracht welke lopende acties relevant zijn om mee te nemen in de visie, waarbij gedacht kan worden aan datagedreven werken en zaakgericht werken.

Visievorming

In wekelijkse sessies met de informatieadviseurs is gewerkt aan de visie op informatievoorziening. Deze is vervolgens gepresenteerd aan de directie en het management. Na goedkeuring werd de visie richtinggevend voor het informatiebeleid van de gemeente. Uiteindelijk geeft de vastgestelde visie weer waar de gemeente naartoe wil, en het informatiebeleid bevat op hoofdlijnen de keuzes die op basis daarvan gemaakt zijn (‘hoe gaan we er komen?’).

Een beleidsplan voor de informatievoorziening bevat nog niet de concrete uitwerking van projecten met bijbehorende kosten. Daarvoor moet aansluitend een uitvoeringsplan worden opgesteld. In dit uitvoeringsplan zijn voor de komende jaren de op te starten projecten, inclusief kostenramingen, opgenomen. Het uitvoeringsplan geeft daarmee duidelijkheid in de organisatie en is tevens de onderlegger voor de meerjarenbegroting.

Al met al een traject waarbij de rol van de externe coach als zeer waardevol werd beoordeeld.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Henk Albers, via tel. nr. 06 22 92 24 16 of via email: h.albers@telengy.nl.

Onderbouwing reële prijs Wmo vraagt goede afspraken met partners

Lees het gehele artikel

Sinds 1 juni 2017 is de Algemene Maatregel van Bestuur ‘reële prijs Wmo 2015’ van kracht. Dit houdt in dat gemeenten hun Wmo-tarieven moeten onderbouwen door onderzoek te doen naar de kostprijs van Wmo-diensten die worden aanbesteed. Veel gemeenten kregen of krijgen hier pas sinds kort mee te maken, omdat ze hun Wmo-diensten binnenkort opnieuw moeten aanbesteden. Telengy-adviseur Anouk Kersten heeft zich hiermee bezig gehouden. Voor een gemeente heeft zij een uitvraag gedaan bij diverse aanbieders en dit verwerkt tot een adviesrapportage.

De AMvB in het licht van resultaatgerichte inkoop

De AMvB stelt: “De reële prijs geldt als ondergrens voor het geval het college een vaste prijs hanteert voor inschrijvingen en dienstverlening van aanbieders of als het college een minimumprijs instelt voor inschrijving en dienstverlening van aanbieders.” Dit houdt in dat gemeenten hun Wmo-tarieven moeten baseren op kostprijzen van aanbieders, zodat de tarieven ‘reëel’ zijn. De kostprijs geldt dan als ondergrens voor de Wmo-tarieven.

Met name voor gemeenten die een outputgerichte uitvoeringsvariant van de Wmo hanteren, kan dit een uitdaging zijn. Wanneer gemeenten resultaatgericht (ook wel prestatiegericht) inkopen, definiëren zij vooraf resultaten en krijgen aanbieders een vergoeding voor dit resultaat. Zij mogen vervolgens zelf bepalen hoe zij dit resultaat behalen. Deze manier van inkopen leunt op de filosofie dat zorgt en ondersteuning niet draait om het aantal ingezette uren, maar op wat het oplevert: zelfredzaamheid en participatie. Daarnaast is het de bedoeling dat zorgaanbieders worden geprikkeld om slimmer en innovatiever resultaten te bereiken, wat uiteindelijk een economisch voordeel oplevert.

Inzicht in het ‘hoe’

Voor het vaststellen van de kostprijzen, moeten gemeenten dus weer inzicht krijgen in het ‘hoe’: er moet zo goed mogelijk worden vastgesteld hoe een bepaalde output behaald wordt. Daarvoor moeten gemeenten zich plots weer bezig gaan houden met vragen als: hoeveel uur wordt er gemiddeld ingezet om een bepaald resultaat te behalen, welke inzet qua medewerkers is hiervoor nodig en wat is de kostprijs per uur voor een bepaald resultaat? Daarnaast specificeert de AMvB op welke kostprijselementen de reële prijs van een dienst (of resultaat) gebaseerd moet zijn:

  • kosten van de beroepskracht;
  • redelijke overheadkosten;
  • kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
  • reis- en opleidingskosten;
  • indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
  • overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Deze elementen hebben gemeenten vaak juist losgelaten bij het overstappen naar resultaatgerichte financiering.

Van registreren kun je leren

Dit klinkt als een flinke klus, maar een uitvoerbare: achter de ingekochte output zitten kostprijzen van aanbieders, die gebaseerd moeten zijn op de kostprijselementen van de AMvB. Aanbieders zullen deze kostprijselementen dus moeten aanleveren, en gemeenten kunnen op basis daarvan een reële prijs vaststellen.

Er wordt hier echter wel de aanname gedaan dat aanbieders daadwerkelijk inzicht hebben in deze kostprijselementen. Aanbieders moeten dus hun registraties zodanig op orde hebben dat zij weten hoeveel uren en welke medewerkers op in het verleden behaald resultaat zitten. In de praktijk blijkt echter dat dit niet altijd het geval is; aanbieders vinden, mede vanwege de druk in de zorg, het vaak lastig om de ingezette uren te koppelen aan een output, de inzet van medewerkers of zelfs aan gemeenten (als een aanbieder onder contract staat bij meerdere gemeenten). Dit maakt het uitvoeren van een kostprijsonderzoek om tot een reële prijs te komen bijna onmogelijk.

Afspraken met aanbieders mogelijk aanscherpen

Daarom is het van belang om niet alleen rapportageverplichtingen op te nemen in de contracten met aanbieders, maar ook om afspraken omtrent registratie goed vast te leggen of nogmaals te bekijken. Gemeenten moeten goed in beeld hebben welke informatie zij nodig hebben van aanbieders om tot die reële prijs te komen en ervoor zorgen dat deze informatie ook wordt vastgelegd. Ook zorg je er als gemeente op die manier voor dat aanbieders beter inzicht hebben in hun kostprijzen. Wanneer zij dit inzicht beter hebben, is het slimmer en innovatiever organiseren van zorg dat resultaatgerichte inkoop met zich mee zou moeten brengen gemakkelijker te bereiken.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anouk Kersten, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 49 89 06 00 of via e-mail: a.kersten@telengy.nl.

 

 

 

Transformatie sociaal domein: houd de ‘geest uit de fles’

Lees het gehele artikel

Een van de belangrijkste transformatiedoelstellingen binnen het sociaal domein is om de klantbenadering niet meer vanuit rechtmatigheid maar vanuit doelmatigheid in te steken. De rechtmatige benadering leidde aantoonbaar tot een toename van het aantal aanvragen en een toename van de zwaarte per aanvraag voor een voorziening. In de praktijk maakte Telengy-adviseur Ruud Groot mee dat hulpvragers die geen wezenlijke belemmering in hun zelfredzaamheid ervaarden, toch op basis van hun verzekerd recht een aanvraag deden voor een voorziening. Hij maakte in sommige gevallen tevens mee dat aanbieders inspeelden op dit verzekerd recht door nieuwe klanten te werven vanuit de gedachte dat zij recht hadden op hun zorgaanbod. Zo ontstond de situatie ‘aanbod creëert vraag’, waarbij de zorg soms het doel op zichzelf bleek te zijn. Deze situatie bleek financieel onhoudbaar. De focus moest van rechtmatig naar doelmatig.

Maatwerk

De switch van een rechtmatige naar een doelmatige benadering kan alleen door het doel van de hulp centraal te stellen: het verschil tussen de gewenste situatie en de situatie in het hier en nu. In het klantgesprek is het de bedoeling om:

1. dit verschil in kaart te brengen;

2. te achterhalen welk gedeelte van dit verschil niet zelf kan worden overbrugd;

3. waarom dit gedeelte van dit verschil niet zelf kan worden overbrugd;

4. wat het netwerk kan betekenen om dit te overbruggen;

5. wat het voorliggende veld kan aanvullen om dit te overbruggen;

6. wat een maatwerkvoorziening kan oplossen om dit te overbruggen.

De kracht van de Wmo en Jeugdwet is dat gemeenten beter maatwerk kunnen bieden dan in het klassieke stelsel zoals we dat kenden van voor 2015. Gemeenten staan dichter bij de klant en hebben wettelijk meer beleidsvrije ruimte om per individu het doel van de hulp centraal te stellen. Er is dus geen sprake van een vastgesteld, landelijk kader dat voor iedereen voorschrijft welke hulpvorm, in welke omvang, op basis van welke beperking, van toepassing zou moeten zijn. Gemeenten moeten zorgen voor een oplossing, die buiten de conventionele oplossingen kan en mag liggen.

Gemeenten worden beperkt in hun zelfredzaamheid

In de aanloop naar 2015 is een aantal gemeenten daadwerkelijk aan de slag gegaan met de transformatiedoelstellingen. Zij hebben ingespeeld op de kansen die er liggen in de samenwerking tussen gemeenten, aanbieders, ketenpartners en burgers. Het doel van de hulp moest centraal staan in het ondersteuningsplan, in plaats van het verzekerd recht op vooraf vastgestelde producten.

Deze gemeenten hebben visie en durf getoond. Ze hebben als pionier van de nieuwe doelmatige benadering samen met vooruitstrevende aanbieders hard gewerkt om de nodige cultuurverandering waar de transformatie van het Sociaal Domein om vraagt, te mobiliseren. Deze cultuurverandering vraagt dat burgers de primaire verantwoordelijkheid van hun welzijn weer meer bij zichzelf zien liggen en het eigenaarschap over hun probleem behouden. Het harde werk van deze gemeenten met visie en durf, is vanaf de decentralisaties in 2015 jaarlijks gedwarsboomd door invloeden van hogerhand. Hier volgt een uiteenzetting.

2016: Uitspraak Centrale Raad van Beroep

In 2016 kwam daar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Op basis van deze uitspraak krijgt de klant rechtszekerheid, zodat hij weet op hoeveel uur huishoudelijke hulp hij recht heeft, óf zodat duidelijk is welk recht hij heeft omtrent welke taken met welke frequentie in het huishouden worden uitgevoerd. De norm die wordt gehanteerd om te komen tot het aantal uren toegekende hulp, moet vervolgens blijken uit onafhankelijk onderzoek. Er is dus fundamenteel onderzoek nodig om te

achterhalen hoeveel minuten per huishoudelijke taak nodig is om burgers te compenseren in hun beperkte zelfredzaamheid. Op basis van diverse onderzoeksrapporten is de conclusie dat we met deze uitspraak van de Centrale Raad twee stappen terug doen in plaats van één stap vooruit in de transformatie van rechtmatig naar doelmatig. Juridisch gezien is de uitspraak allicht verantwoord, maar het signaal achter deze uitspraak is vooral: ik heb recht op 2,1 uur huishoudelijke hulp! En dat gaat in tegen de beweging van rechtmatig naar doelmatig.

2017: AMvB reële kostprijs Wmo

Sinds de transitie van huishoudelijke hulp in 2007, werd de marktwerking in de zorg geïntroduceerd bij gemeenten. Aanbieders konden zich van elkaar onderscheiden op prijs. Echter marktwerking op prijs leidde tot een ‘race to the bottom’, waarbij aanbieders soms onder kostprijs offreerden om maar voor gunning in aanmerking te komen. Het gevolg is dat in 2017 de AMvB reële kostprijs Wmo van kracht ging. Deze regelt dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de kostprijs van Wmo-diensten die zij aanbesteden, en dat zij deze kostprijs als ondergrens hanteren in hun uitvraag.

De in paragraaf 2 genoemde kracht van de Wmo ligt in het idee dat gemeenten beter maatwerk kunnen bieden. Zij hebben wettelijk meer beleidsvrije ruimte om per individu het doel van de hulp centraal te stellen. Op populatieniveau kan het doel dus niet vooraf worden vastgesteld: ieder mens is immers uniek. Echter, als het doel niet kan worden vastgesteld, kan vooraf niet worden ingeschat welke interventie nodig is om het doel van een klant te realiseren. Als deze interventie vooraf niet kan worden ingeschat, dan kan de kostprijs dus ook niet worden bepaald.

De AMvB vraagt echter om vooraf uit te denken welk type interventie of welk product nodig is voor de populatie. Ook hier gaan we dus een stap terug naar product-denken, in plaats van doelmatig denken.

2018: Abonnementstarief eigen bijdrage

Zoals aangegeven in paragraaf 3, zet de transformatie van het Sociaal Domein aan tot een cultuurverandering. Dit vraagt van burgers een andere kijk op de samenleving en om een verandering van het moraal: als iemand het zelf (financieel) kan regelen, is het dan moreel verantwoord om de beperkte zelfredzaamheid toch te verhalen op de samenleving door een voorziening aan te vragen? Gemeenten konden sturen op deze paradigmaverandering via de eigen bijdrage. Mensen met een hoog inkomen, die ondersteuning zelf kunnen betalen, krijgen namelijk door de gemeente een eigen bijdrage opgelegd die maximaal de kostprijs van de voorziening kan bedragen.

In 2018 wordt echter het ‘abonnementstarief’ aangekondigd: alle burgers betalen maximaal € 17,50 aan eigen bijdrage voor een Wmo-voorziening. Dit betekent dat de drempel voor burgers die gewend waren zelfvoorzienend te handelen, wordt weggehaald. In plaats daarvan ontstaat de prikkel om alsnog de hand op te houden bij de samenleving: men heeft er per slot van rekening ‘recht’ op. Voor het derde jaar op rij gaan we een stap achteruit in de beweging van rechtmatig naar doelmatig.

2019: ….

Terug naar de gemeenten met visie en durf:

‘Ik moedig hen aan en help hen waar ik kan om zich te handhaven op deze hindernisbaan. Vraag is voor hoe lang, afhankelijk van wat er de komende jaren nog komen gaat aan belemmeringen van hogerhand. Want, mark my words, als de geest van de wet door hen wordt terug gestopt in de fles, gaat de transformatie op de fles!’

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Ruud Groot, adviseur van Telengy, via tel. nr. 06 15 47 92 90 of e-mail: r.groot@telengy.nl. Zie ook onze Handreiking transformatie sociaal domein raadsprogramma in pdf-formaat.

De mindfuck in het zorgdomein

Lees het gehele artikel

Al 24 jaar ben ik werkzaam in het zorglandschap van Nederland. Ik heb intramuraal en extramuraal gewerkt in de verstandelijke gehandicaptenzorg en de jeugdzorg, en werk sinds 15 jaar in het zorgdomein van diverse gemeenten. Mijn intrinsieke motivatie is dat ik wil bijdragen aan de kwaliteit van leven van mensen.

Maar wat verstaan we nu onder kwaliteit van leven? Het CBS heeft in 2017 onderzoek gedaan naar de scores van kwaliteit van leven van Nederlanders. Kort samengevat stelt het CBS dat een hoge kwaliteit van leven afhangt van verschillende factoren, zoals inkomen, gezondheid, veiligheid, het hebben van werk, een relatie of een gezin, de woonomgeving en vele andere. Echter, de kwaliteit van leven is niet alleen een objectief gegeven: het gaat er bijvoorbeeld niet alleen om of iemand gezond is, maar ook hoe hij of zij de gezondheid ervaart.

In het zorgdomein hebben we een ‘mind- en attitudechange’ nodig om een hoger welbevindingsgevoel te kunnen realiseren. Ik zie een mindfuck in het zorgdomein van Nederland. Met deze mindfuck bedoel ik dat we streven naar iets, maar we handelen (nog vaak) tegenovergesteld. In dit artikel neem ik je graag mee in wat ik constateer.

Nederland hoogste zorgkosten binnen Europa

Nederland gaf in 2012 meer van het bruto binnenlands product (bbp) uit aan gezondheidszorg dan andere Europese landen, namelijk 11%. Dit percentage kwam vooral door hoge uitgaven aan langdurige zorg. Alleen in Zweden was het percentage bijna net zo hoog. Landen uit Oost-Europa gaven minder uit aan de gezondheidszorg.

Nederlanders gelukkigste volk van Europa

Daarnaast waren inwoners van Nederland (16+) in 2013 gelukkiger dan de gemiddelde Europeaan (82,2% t.o.v. 59,5%). In 2016 noemde 88 % van de volwassenen zich gelukkig, een kleine 3% echt ongelukkig, en 9% vond zichzelf gelukkig noch ongelukkig. Uit het onderzoek van het CBS blijkt daarnaast dat mensen met een gemiddeld lager inkomen en gezondheidsklachten, alleenstaande ouders, ouderen (75+) en huurders lager scoren op het welzijnsgevoel.

Geluksgevoel versus gezondheidskosten Het geluksgevoel hangt volgens het CBS sterk samen met iemands gezondheid. Kijkend naar de zorgkosten, dan scoort ons land het hoogst binnen Europa en Oost-Europese landen het laagst. Kijken we naar het geluksgevoel, dan scoort Nederland wederom het hoogst en de Oost-Europese landen het laagst. Hoewel het een misschien geen gevolg is van het ander, vind ik het heel opvallend dat we ons in Nederland het gelukkigst voelen, maar ook het meeste uitgeven aan zorg.

Kansen in het sociaal domein

In het sociaal domein werken we met z’n allen aan een verbetering van de kwaliteit van leven van inwoners. Ik geloof hierbij in de kracht van samenwerking. Al langere tijd spreken we in Nederland over het ontschotten van de zorg. De vraag van de inwoner moet centraal staan, waarbij de oplossing hierop moet aansluiten. Door de schotten in de zorg, geen integrale budgetten en door het denken in oude systemen werkt men veelal nog langs elkaar heen en blijven kansen onbenut.

Een heel mooi voorbeeld van hoe het ook anders kan vind ik de proeftuin de Ruwaard in Oss. Daar hebben diverse ketenpartijen de handen ineengeslagen om anders te gaan werken. Een van de onderdelen van deze pilot is dat men bij hulpvragen van inwoners anders te werk gaat dan voorheen. De aanpak is namelijk als volgt: de hulpvrager beantwoordt drie vragen: Wat wil ik, wat kan ik en wat heb ik nodig? Wanneer de vragen betrekking hebben op diverse domeinen, zullen diverse organisaties of hulpverleners aanwezig zijn bij het gesprek over de drie vragen. De vraag is leidend en men werkt niet met standaard en aanbodgerichte oplossingen.

Een voorbeeld hiervan was een ondersteuningsvraag van een mantelzorgster die de zorg en begeleiding van haar dementerende ouder niet meer aankon. Een consulent, die op deze nieuwe manier moest werken, gaf aan dat ze voorheen de functie begeleiding ingezet zou hebben ter ontlasting van de mantelzorgster. Door de drie vragen te bespreken en de vraag leidend te laten zijn in plaats van het ‘oude aanbod’, is er een vliegticket geregeld van een familielid uit het buitenland. Deze is een aantal maanden in het huis van de ouder komen logeren om de gewenste ondersteuning te bieden. Dit was voor de hulpvrager en de mantelzorgster de beste oplossing en voor de gemeente uiteindelijk veel goedkoper.

Zorgaanbieders in de Ruwaard werken collegiaal, professioneel en ontschot met elkaar samen en spelen in op de behoeften, mogelijkheden en talenten van wijkbewoners. Hiermee willen zij de volgende maatschappelijke effecten bereiken:

  • Wijkbewoners zijn zelfredzaam, met inzet van hun sociale netwerk en eventueel professionele ondersteuning als dat nodig is.
  • Wijkbewoners in de Ruwaard hebben mogelijkheden hun talenten te ontwikkelen en kunnen zo, nu en later, naar eigen wens en vermogen deelnemen en bijdragen aan de maatschappij.
  • De wijk is een prettige woon- en leefomgeving voor alle wijkbewoners, een inclusieve samenleving, waarin jong en oud veilig en gezond kunnen leven.
  • Wijkbewoners voelen zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor hun sociale netwerk. Zij zijn betrokken bij hun buurt en signaleren en ondernemen zelf actie als ze zich zorgen maken.

Er zijn 13 casussen geëvalueerd in de proeftuin op het ervaren van welbevinden en de uitkomsten zijn zeer positief. Het ervaren welbevindingsgevoel voor de proeftuin lag op een 2,9 en is gestegen naar een 7,6! Daarnaast zijn 21 casussen geëvalueerd op jaarlijkse maatschappelijke kosten. Hieruit blijkt een daling van de kosten: op de 21 casussen bespaart men jaarlijks ruim € 164.000. De positieve insteek, het ontschot werken en de regie bij de hulpvrager leggen heeft tot nu toe zijn vruchten afgeworpen. Over een paar jaar wordt de pilot geëvalueerd en ik ben zeer benieuwd hoe deze werkwijze zich door gaat ontwikkelen.

De kracht van de ‘mind’

Naast de kracht van het samenwerken en het ontschotten ben ik me gaan afvragen wat me zo aantrekt in de aanpak van de Ruwaard. Al snel kwam ik tot de conclusie dat dat te maken heeft met de positieve insteek in combinatie het sleutelwoord ‘vertrouwen’. Ik geloof dat ieder mens het beste uit de verf komt wanneer hij autonomie ervaart, zich zinvol en nuttig voelt, vertrouwen heeft en ontvangt en groeit door positieve aandacht en waardering. Ik ben ervan overtuigd dat ons welbevindingsgevoel stijgt, en dus ook de kwaliteit van leven, als we zaken positief en met wederzijds vertrouwen benaderen. Ons brein is beïnvloedbaar zonder dat we daar soms genoeg bij stil staan. Laatst zag ik een filmpje van Victor Mids van het programma Mind Fuck. In het filmpje legt Victor uit hoe positiviteit en negativiteit onbewust invloed heeft op je prestaties. Een onervaren basketballer werd, met blinddoek om, positief aangemoedigd en ging daardoor scoren, terwijl een professionele basketballer, met blinddoek om, werd ontmoedigd. De professional miste veelvuldig (klik hier voor de volledige video).

Mijn visie op het zorgdomein in Nederland

Ik zie een mindfuck in het zorgdomein van Nederland. Met deze mindfuck bedoel ik dat we streven naar iets, maar we handelen tegenovergesteld. Enkele voorbeelden: we spreken en streven allemaal naar regie bij de inwoner, integrale dienstverlening en sturen op verschuiving van zware naar lichte zorg. Ondertussen richten we de praktijk tegenovergesteld in: ons systeem is ingericht op denken voor hulpbehoevende, de regie ligt onder andere bij de hulpverleners, gemeenten of zorgverzekeraars, we werken met aanbodgerichte oplossingen in plaats van vraaggerichte oplossingen, en tot slot is er een overvloed aan verantwoordingssystemen omdat er veel wantrouwen is tussen overheid, ketenpartijen en inwoners.

Mijn visie op het zorgdomein in Nederland is dat we een ‘mind- en attitudechange’ nodig hebben om een hoger welbevindingsgevoel te kunnen realiseren. Juist bij de benadering, omgang en dienstverlening bij de lager scorende doelgroepen op het geluksniveau die het CBS benoemt. Dit zijn veelal de mensen die afhankelijk zijn of worden van hulp en ondersteuning. Hiervoor moet ingezoomd worden op wat men kan en wil in plaats van de beperkingen en belemmeringen leidend te laten zijn. Daarnaast moet aandacht worden geschonken op wat men wil bereiken en dit aanmoedigen in plaats van focussen op wat iemand niet kan en te hospitaliseren. En ook hierbij werkt dat alleen als er (wederzijds) vertrouwen is.

Deze ‘mind- en attitudechange’ is nodig op alle lagen van betrokkenen binnen het zorgdomein in Nederland. Dus ook in Den Haag, bij de bestuurders van zorgorganisaties, gemeenteraden, wethouders, uitvoerenden in de zorg, inwoners, scholen, mantelzorgers en alle anderen die in dit rijtje horen. Laten we ons met zijn allen bewust worden van de invloed van de ‘mind’ en de huidige mindfuck in ons zorgdomein. Ik zie enorm veel kansen om de kwaliteit van leven in Nederland naar een nog hoger niveau te tillen zonder dat we de daar met z’n allen de hoogste prijs voor betalen.

Hiervoor wil ik me heel graag inzetten, jij ook?

Meer weten?

Wilt u meer weten, neem dan contact op met Femke de Vos via telefoonnummer 06 52 58 57 08 of via e-mail: f.d.vos@telengy.nl. Zie ook onze Handreiking transformatie sociaal domein raadsprogramma in pdf-formaat.

Gemeenten: ‘Zet stap naar volwassen informatieveiligheids-organisatie’

Lees het gehele artikel

Het afgelopen jaar is bij gemeenten veel aandacht uitgegaan naar het werken volgens de nieuwe landelijke verantwoordingsmethodiek ENSIA (Eenduidige Normatiek Single Information Audit). Met deze methode kunnen gemeenten zich jaarlijks via een zelfevaluatie en een audit verantwoorden aan de gemeenteraad en de inwoners over de status van de informatieveiligheid. Ook wordt de methode gebruikt ter verantwoording aan landelijke toezichthouders. Op 1 mei 2018 is de verantwoordingsfase over 2017 afgerond. Het is nu wachten op de reactie van de toezichthouders en de eventueel uit te voeren verbeterplannen indien een gemeente niet voldoet op bepaalde punten. Hierna begint de verantwoordingscyclus opnieuw. 

Gemeenten zijn kwetsbaar op het thema informatieveiligheid

Omdat ENSIA nieuw was, heeft dit met name de gemeentelijke ENSIA-coördinatoren veel tijd gekost. Meestal vervult de Chief Information Security Officer (CISO) de taak van ENSIA-coördinator. Zij zijn daarmee ook verantwoordelijk voor het oppakken van allerlei ad-hoc-vraagstukken over informatieveiligheid binnen de organisatie, het (deels) afhandelen van datalekken en natuurlijk de alomvattende implementatie van de BIG. Door de introductie van ENSIA was minder tijd beschikbaar voor de implementatie van de BIG, waardoor dit bij veel gemeenten is gestagneerd. Des te meer omdat er voor alles wat betreft informatieveiligheid naar de CISO wordt gekeken en eigenlijk alleen de CISO daar tot nu toe ‘last’ van heeft. De rol en het takenpakket van de CISO is nog relatief nieuw en onbekend bij veel bestuurders, directieleden en managers en staat wat verder van hen af. De CISO heeft daarom binnen de organisatie vaak minimale capaciteit toegewezen gekregen. Daarnaast wordt de rol vaak nog door een externe ingevuld die op een gegeven moment weg zal zijn, waardoor alle kennis indien niet goed geborgd mogelijk in één keer weg zal zijn. Dit alles zorgt voor kwetsbaarheid binnen de organisatie.  

Het belang van een goede informatiebeveiligingsorganisatie

Het implementeren en vooral ook structureel borgen van informatieveiligheid binnen de organisatie zou dus nooit alleen bij de CISO moeten liggen. Toch neemt de CISO vaak nog trouw elk aapje op zijn schouder, omdat hij er nou eenmaal alleen voor staat en over het algemeen een groot verantwoordelijkheidsgevoel heeft. Het gevolg is dat veel CISO’s momenteel ‘verzuipen’ en hooguit aan ‘ad-hoc en projectmatig implementeren’ toe komen maar nog zeker niet aan een structurele borging.  

Om dit te doorbreken moet een cultuuromslag plaatsvinden binnen organisaties. De CISO heeft formeel immers de rol van adviseur en coördinator en is niet verantwoordelijk voor de uitvoering. Afdelingen zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieveiligheid op hun eigen afdeling; zij hebben hier zelf ook het meeste zicht op.  

Daarom is een soort kwaliteitsmedewerker informatieveiligheid per afdeling nodig: een eerstelijns contactpersoon die, vanuit een nieuwe rol als verlengstuk van de (tweedelijns) CISO, verantwoordelijk is voor het adviseren en afvangen van vragen van collega’s van de eigen afdeling. Daarnaast zou deze kwaliteitsmedewerker verantwoordelijk moeten zijn voor het (in overleg met de CISO) cyclisch opstellen, uitvoeren, evalueren en bijstellen van benodigde maatregelen op het gebied van informatieveiligheid binnen de eigen afdeling (ofwel de implementatie en structurele borging van de BIG). Zie het als een nieuw onderdeel van de structurele kwaliteitszorg om informatieveiligheid in het DNA van de eigen processen, applicaties en gegevensverzamelingen en vooral ook medewerkers te kunnen krijgen. Het voordeel van deze werkwijze is dat je zo in ambassadeurs en kennisopbouw binnen de afdelingen voorziet, wat ook de bewustwording binnen de afdelingen ten goede komt. Bewustwording vormt namelijk nog altijd de sleutel tot een goede informatieveiligheid. Zoals al aangegeven is deze decentrale kennisopbouw ook belangrijk omdat anders alle kennis alleen bij de CISO ligt. Overigens is deze manier van organiseren ook aan te raden voor het structureel borgen van privacy(wetgeving) binnen de organisatie. 

Op naar een volgend niveau van volwassenheid op het thema informatieveiligheid

Om deze manier van werken te realiseren zal een informatieveiligheidsorganisatie opgetuigd moeten worden. In mijn ervaring is dit de meest moeizame stap die gemeenten momenteel moeten doorlopen. Het opstellen van documenten met standaarden, procedures en richtlijnen voor informatieveiligheid (‘opzet’) is immers meestal het probleem niet. Het organiseren dat de organisatie binnen de afdelingen ook daadwerkelijk op de vastgestelde manier werkt (‘bestaan’ en ‘werking’) is echter veel lastiger. Dat kan de CISO immers niet alleen.  

De CISO zal de directie en het lijnmanagement dan ook bewust moeten maken van het feit dat deze nieuwe werkwijze onvermijdelijk is. Omdat dit organisatiebreed extra formatie kost, staan managers hier meestal niet om te springen, want de formatie op hun afdeling staat vaak al onder druk. Wanneer deze stap echter met succes wordt doorlopen en de informatieveiligheidsorganisatie staat, duidt dit op een hoger volwassenheidsniveau van de organisatie. Het maakt de lijnmanagers ambassadeurs van informatieveiligheid. Zij erkennen op deze wijze het belang van een goede informatieveiligheid binnen de afdeling en hun eigen verantwoordelijkheid en rol daarin. Dat lijnmanagers zich als ambassadeur opstellen en het goede voorbeeld uitdragen is van cruciaal belang. Niet alleen om bewustwording te creëren, maar ook om de houding en het gedrag van medewerkers ten opzichte van informatieveiligheid te veranderen. 

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Roald Schel, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 28 42 18 62 of via e-mail: r.schel@telengy.nl.

 

Sociaal domein Leeuwarden: investeren en innoveren met WELLZO

Lees het gehele artikel

Tijdens een themasessie bij Telengy heeft oud-collega Ernst Janssen zijn ervaringen bij Welzijnsorganisatie WELLZO gedeeld. Momenteel is Ernst directeur van WELLZO, een welzijnsorganisatie in en rond Leeuwarden. Hij gaf ons een interessante presentatie over de gevolgen van de transformatie in het sociaal domein en de noodzaak om te innoveren en te investeren.

Het voorliggend veld: initiatieven

Zo ging Ernst in op de uitdagingen die ze tegenkwamen tijdens de transformatie. Zoals bij veel gemeenten moest ook de ondersteuning aan burgers in Leeuwarden op de schop: van ‘recht op’ naar ‘doen wat nodig is’ en van ‘curatief’ naar ‘preventief’. Ook namen de bezuinigingen vanuit het Rijk toe en moest de samenwerking tussen partijen nog verbeterd worden.

Dit maakte het lastiger om te innoveren, maar desondanks lukte het om vanuit WELLZO diverse initiatieven op te zetten. Een voorbeeld hiervan is het Frij-Stiper-traject. Hierbij worden mensen met een bijstandsuitkering als vrijwilliger geworven bij maatschappelijke initiatieven, om zo een doorstroom naar regulier werk en maatschappelijke participatie te vergemakkelijken. Ook Jimmy’s is dergelijk initiatief: een ontmoetingsplek voor en door jongeren waar ze terecht kunnen met vragen en ideeën. Ernst vertelde tevens over de Leeuwarder Uitdaging, dat een brug slaat tussen het bedrijfsleven en de samenleving. Wanneer maatschappelijke organisaties hulpvragen hebben op het gebied van kennis, menskracht of materialen, worden bedrijven gemobiliseerd om hen kosteloos te ondersteunen.

Visie

Wellzo geeft hiermee invulling aan wat Telengy ook als een belangrijke ontwikkeling ziet, namelijk een sterkere inrichting van het voorliggend veld: voorin de keten waar ondersteuning vrij toegankelijk is, gericht op een proactieve benadering. Deze visie is tevens uitgebreid terug te lezen in een raadsprogramma transformatie sociaal domein. Bij deze insteek ligt de focus op een proactieve en preventieve benadering en wordt geïnvesteerd en samengewerkt in domeinen zoals onderwijs, vrijetijdsbesteding en het medische domein.

Hiermee spelen gemeenten beter in op de behoeften van inwoners en kan hulp worden geboden voordat een hulpvraag zich manifesteert. Doordat Wellzo investeert in het voorliggend veld, kunnen de beoogde bezuinigingen mede waar worden gemaakt en wordt ingespeeld op preventie en de eigen kracht van burgers.

Het is voor Telengy-adviseurs belangrijk om informatie uit te blijven wisselen met mensen uit het vak en nieuwe kennis op te doen. Telengy organiseert daarom elke twee weken een themasessie, waarbij actuele thema’s worden besproken. Ook nodigen we regelmatig externe sprekers uit die iets vertellen over hun vakgebied, variërend van softwareleveranciers tot medewerkers van Stichting Hulphond.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anouk Kersten, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 49 89 06 00 of via e-mail: a.kersten@telengy.nl.

 

Betrek inwoners bij de AVG

Lees het gehele artikel

Met de komst van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op 25 mei 2018 krijgen betrokkenen, zoals inwoners, een sterkere rechtspositie en hebben recht op inzage en rectificatie van (de verwerking van) persoonsgegevens. Veel gemeenten zijn dan ook druk bezig de privacy van inwoners aan de binnenkant te borgen en verbeteren. Maar waarom organiseren gemeenten deze privacyborging alleen aan de binnenkant?

 

De AVG is er juist voor inwoners, en gemeenten moeten zeker rekening houden met hun perspectief. Daarnaast zorgt het vertrouwen dat inwoners hebben in instituten die hulp verlenen ervoor dat zij eerder op zoek gaan naar ondersteuning of hulp. Het vertrouwen dat inwoners hebben in het sociaal domein van gemeenten of zorginstellingen is dan ook van belang.

Vertrouwen en transparantie

Echter, het vertrouwen in gemeenten is geen vanzelfsprekendheid meer: inwoners zijn mondiger geworden, waardoor gezag en respect niet meer onlosmakelijk verbonden zijn aan een formele positie. Dit leidt ertoe dat inwoners niet meer vanzelfsprekend iets van de (lokale) overheid aannemen. Gemeenten moeten er dus bewust voor zorgen dat het vertrouwen dat inwoners in hun hebben, versterkt of behouden wordt. Transparantie is hierbij belangrijk, en creëert vertrouwen en begrip onder inwoners. Ook kunnen gemeenten hun expertise en prestaties uitdragen, en inwonersparticipatie bevorderen.

Waar kunnen gemeenten nog meer rekening mee houden, en hoe kunnen ze dit het beste aanpakken? Dat kunt u lezen in de whitepaper Samenspel tussen vertrouwen en privacy.

Meer weten?

Wilt u meer weten, neem dan contact op met Telemngy-adviseur Anouk Kersten, 06 49 89 06 00 of a.kersten@telengy.nl.

 

De AVG staat voor de deur. Bent u al in control?

Lees het gehele artikel

De ingangsdatum van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) komt steeds dichterbij. Vanaf 25 mei 2018 worden alle organisaties die persoonsgegevens verwerken geacht aan deze wet te voldoen. Dit geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor (lokale) overheden.


Naar de letter van de wet of naar de geest van de wet?

Op basis van mijn ervaringen durf ik te stellen dat het vrijwel onmogelijk is voor de meeste gemeenten om 100% te voldoen aan de AVG op het moment dat deze in werking treedt. Het is een hele klus om beleid, procedures en processen aan te passen, in te bedden en vervolgens in te laten slijten. Laat staan om de nieuwe rollen en verantwoordelijkheden, zoals die van de Functionaris Gegevensbescherming (FG), eigen te maken. Daarnaast zijn ketenpartners waaraan taken worden uitbesteed en softwareleveranciers vaak nog niet in staat om aan de strengere eisen te voldoen. Hierbij moet opgemerkt worden dat veel gemeenten vrij laat zijn begonnen met de implementatie en er moeizaam capaciteit vrijgemaakt wordt door gemeenten. Gemeenten hebben immers meer wettelijke verplichtingen waaraan gewerkt moet worden. Denk bijvoorbeeld aan de implementatie van de BIG, ENSIA, eIDAS en de Omgevingswet. Hierdoor is het, met name voor kleinere gemeenten, lastig om de benodigde kennis en capaciteit te mobiliseren om op al deze uitdagingen tegelijk te focussen.

Hoewel veel gemeenten momenteel focussen op het voldoen aan de letter van de wet, is het verstandig om tijdens de implementatiefase vooral in te zetten op werken naar de geest van de wet. Dit houdt in dat je je in bepaalde gevallen vooral gaat focussen op het behalen van de (achterliggende) doelen die de artikelen in de wet beogen, in tegenstelling tot een letterlijke en juridische interpretatie van de artikelen. Dit geeft ruimte voor een meer stapsgewijze en praktische benadering tijdens de implementatiefase.

In control komen en blijven; meerdere wegen naar Rome

In het vorige artikel van deze reeks, heeft collega Wouter Le Febre aandacht besteed aan bewustwording rond privacy en informatieveiligheid binnen de organisatie. Mijns inziens een cruciaal onderdeel om de implementatie van de AVG te laten slagen en effectief volgens de geest van de wet te kunnen werken. Uit eerdere ervaringen binnen gemeenten op het vlak van de implementatie van de BIG en het voorkomen van datalekken, is gebleken dat bewustwording de sleutel vormt. Je kunt namelijk als organisatie je beleid, procedures en processen nog zo goed op papier hebben staan, maar als medewerkers niet weten dat ze bestaan, waarom ze bestaan en wat er precies van hen verwacht wordt, is het allemaal voor niets.

Alle reden dus om als privacyteam erop uit te trekken binnen je organisatie, je te laten zien en mensen te informeren over wat de AVG voor hun werk betekent en wat van hen verwacht wordt. Van belang is om ze daar vooral bij te helpen in plaats van barrières op te werpen. Te vaak zie ik privacy officers, FG’s of CISO’s die alleen in beperkingen en verboden denken in plaats van (mee te denken naar) oplossingen. Hiermee maak je jezelf en de boodschap die je wilt overbrengen niet populair. Uiteraard hoef je niet de prijs van de populairste medewerker binnen je organisatie te winnen, maar het helpt als medewerkers je niet ontwijken en graag naar je toe komen voor advies, bijvoorbeeld over een onderwerp als verwerkersovereenkomsten. Nog een reden dus om (waar mogelijk) in te zetten op een implementatie naar de geest van de wet. Op deze manier kun je meer grip houden op ontwikkelingen binnen de organisatie: het stelt je in staat om de spin-in-het-web-functie te vervullen als privacy officer, FG of CISO.

In control met het register verwerkingen persoonsgegevens en de FG

Een ander belangrijk onderdeel dat organisaties grip moet geven op het thema privacy is het opstellen en bijhouden van een register, met daarin de persoonsgegevens die verwerkt worden en de grondslagen waarop deze verwerkingen gebaseerd zijn. Het beschikken over zo’n register is verplicht met de ingang van de AVG. Dit is niet zonder reden. Met de komst van de AVG is het namelijk ook verplicht om de eerdergenoemde FG aan te stellen die toeziet op de borging van privacy binnen de organisatie. En deze functionaris kan zijn werk alleen goed doen als hij een overzicht heeft van de verwerkingen binnen de organisatie die hij bedient. Organisaties die een FG en een register hebben, tonen aan in control te zijn over privacy en krijgen meer ruimte van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) met de AVG. De FG kan dan namelijk zijn rol als onafhankelijke lokale toezichthouder vervullen: een vooruitgeschoven post van de AP.

Ondanks de aanwezigheid van een VNG-model, worstelen gemeenten nog met de vorm en inhoud van dit register: neem ik naast de verplichte gegevens nog aanvullende kolommen met gegevens op of niet? Zet ik het register in een privacytool, of hanteer ik voorlopig gewoon een Excelbestand? Ook hierbij leiden meerdere wegen naar Rome. Het is handig om als FG of privacy officer per afdeling of team van de gemeentelijke organisatie een contactpersoon te hebben met kennis van de processen en wettelijke grondslagen binnen de afdeling. Hij of zij kan helpen bij de vulling van het register en kan tegelijkertijd als ambassadeur voor privacy worden ingezet binnen de afdeling.

Wat zijn de randvoorwaarden voor een succesvolle implementatie van de AVG?

Het belangrijkste aspect om de implementatie van de AVG te laten slagen binnen een organisatie, is dat de AVG en het thema privacy serieus worden genomen. Met de gegevens van jouw klanten of inwoners zou je als organisatie namelijk zorgvuldig moeten omgaan. Wanneer je jezelf in de rol van klant of inwoner begeeft, verwacht je dit immers ook. Om dit te bereiken moet er draagvlak zijn op het niveau van het management en het bestuur. Daarna kun je ervoor zorgen dat er voldoende kennis en bewustwording ontstaat binnen de gehele organisatie. Beschik je vervolgens ook nog over een privacyteam dat ook bereid en in staat is om mee te denken met de (belangen van de) business, dan heb je als organisatie het recept voor een geslaagde implementatie.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Roald Schel, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 28 42 18 62 of via e-mail: r.schel@telengy.nl.

 

Borg de transformatie Sociaal Domein in uw volgende raadsprogramma

Lees het gehele artikel

Gemeenten hebben sinds 2015 de decentralisaties van 4 wetten in het Sociaal Domein vorm en inhoud gegeven. Met een nieuwe bestuursperiode aanstaande kijkt Telengy terug op de afgelopen transitieperiode en blikt vooruit op de benodigde transformatie in de komende raadsperiode.

De naoorlogse uitbouw van de verzorgingsstaat zorgde ervoor dat burgers in toenemende mate een beroep konden doen op de overheid. Gevolg: een toename van overheidsbemoeienis (van-wieg-tot-graf) en een afname van probleemoplossend vermogen bij burgers. Dit leidde tot afhankelijke burgers, veel regelgeving en financiële onhoudbaarheid van het systeem.

Eigen verantwoordelijkheid

Het Rijk kondigde daarom in 2012 aan dat we voor de opgave staan te transformeren van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Hierin worden burgers geacht verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en voor elkaar. De overheid moet deze verandering faciliteren door terug te keren naar de kern van de overheidstaak: stimuleer het emanciperen van burgers zodat zij zo min mogelijk afhankelijk zijn van professionele hulp. Daar waar dat niet lukt, is het de verantwoordelijkheid van de overheid goede hulp- en dienstverlening samenhangend te organiseren.

Beleidsarme transitie

Gemeenten hebben bij de start naar en vanaf 2015 vooral gekeken hoe het bestaande stelsel kon worden ingebed in de bestaande organisatie. Dit betekent dat de nieuwe wetgeving (de wet Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet en de wet op het Passend Onderwijs), beleidsarm werd overgenomen. Er was te weinig aandacht of tijd voor de essentie van de wetgeving: het stimuleren van burgers tot het nemen van verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor elkaar. Het betrekken van burgers door te vragen wat daarvoor nodig is, is niet of nauwelijks gedaan.

Zorgvraag blijft toenemen

Door het overnemen en veelal voortzetten van de bestaande voorzieningen in het bestaande stelsel is er van een daadwerkelijke verandering veelal nog geen sprake. Het aantal mensen dat een beroep doet op de overheid blijft stijgen en het beroep dat wordt gedaan neemt toe in zwaarte. De toenemende ondersteuningsvraag naar zorg en de budgetkortingen vanuit het Rijk leiden ertoe dat gemeenten met toenemende tekorten komen te zitten. De reflex op deze tendens is om opnieuw vanuit bestaande kaders de kosten proberen te verminderen door ‘verkeerde’ parameters te gebruiken bij zorginkoop die moeten bijdragen aan het steeds goedkoper kunnen inzetten van zorg.

Transformatie niet gerealiseerd

We concluderen twee dingen:

  1. De transformatieopgave zoals beoogd door het Rijk is nog niet behaald.
  2. De opdracht aan gemeenten om de lead te nemen in een daadwerkelijk veranderingsproces komt onvoldoende uit de verf, omdat het probleem wordt opgelost vanuit de situatie waaruit het is ontstaan.

De grootste denkfout is dat overheden proberen grip te krijgen op de opgave door middel van technisch-instrumentele toepassingen. Voorbeelden daarvan zijn het anders optuigen van de toegang, het ‘slim’ inrichten van bedrijfsvoering, de verandering van input naar output/outcome sturing, meer deskundigheid bij het keukentafelgesprek, verantwoord berichtenverkeer, ‘gerichter’ inkopen, beleid op PGB’s en eigen bijdrage, strenger verantwoorden en goede informatievoorziening.  Met deze denkrichting zijn we echter aan het sturen aan de achterkant (er is al hulp nodig).

Ondersteuning niet effectief

Uit onze ervaring blijkt dat beschikbare middelen vooral aan de achterkant van de keten worden ingezet. Er wordt geïnvesteerd in organisatie- en beleidsontwikkeling op het vraagstuk hoe ernstige problemen van multicomplexe aard ‘beter’ en daardoor ‘goedkoper’ kunnen worden opgepakt (dus achterin de keten). Op dit punt in de keten is echter geen sprake meer van burgers die verantwoordelijkheid (kunnen) nemen voor zichzelf en voor elkaar. De ervaring leert ons daarnaast dat de hulp die georganiseerd wordt in veel gevallen niet leidt tot meer zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid bij de burger. Sterker nog, in veel gevallen zien we een transgenerationele overdracht van de problemen waarvoor hulpverlening wordt ingezet. Dit betekent dat de hulpvraag wordt overgedragen van ouder op kind, soms generaties lang.

Investeer in voorliggend veld

Dit wil niet zeggen dat er geen hulp meer nodig is in deze cases. Het gaat erom dat overheden de hulp anders moeten organiseren, namelijk in het voorliggend veld. Voor in de keten waar ondersteuning vrij toegankelijk is, gericht op een proactieve benadering.  Dit betekent dat er praktische hulp moet zijn op het moment dat een hulpvraag zich nog niet manifesteert. Deze ondersteuning is geen formele hulp waar een medische diagnose voor nodig is. Het gaat om een sterkere inrichting van het voorliggend veld, waarin wordt geïnvesteerd in onderwijs, vrijetijdsbesteding, vrijwilligerswerk, een betere samenwerking met het medische domein, het veiligheidsdomein en bijvoorbeeld het ruimtelijk domein. Tijdens het opstellen van de gemeentelijke begroting kan hier al rekening mee gehouden worden. De drempel die hierbij ervaren wordt, is dat vooraf nog niet inzichtelijk gemaakt kan worden wat de investering in het voorliggend veld daadwerkelijk achter in de keten gaat opleveren. Als we willen dat burgers meer verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor elkaar nemen, dan moet dit gestimuleerd én gefaciliteerd worden.

Handreiking transformatie sociaal domein raadsprogramma in pdf-formaat

En hoe nu verder?

Telengy is van mening dat er twee belangrijke hordes genomen moeten worden. De eerste is dat de gemeentelijke organisatie zelf beseft dat het anders moet. De aanjager hiervan is het gemeentelijk bestuur. Als dit geborgd is, is de volgende stap dat ook het voorliggend veld wordt betrokken. Bestuur, ambtelijke organisatie en voorliggend veld onderzoeken samen hoe een sluitende keten aan de voorkant kan worden georganiseerd (waar liggen lacunes, wat zijn de parameters, wie zijn de stakeholders?). Op basis van deze verkenning wordt een praktijkgerichte aanpak ontwikkeld. Volgende stap is om deze praktijkgerichte aanpak te vertalen naar de uitvoeringspraktijk waarin gemeente en partners werken aan gedeelde doelen binnen de samenleving, in het licht van een nieuwe moraal en ‘mindset’.

Het werken vanuit die dagelijkse praktijk vraagt in eerste instantie tijd, moeite en geld. De kosten lopen voor de baten uit. De investeringen doen we in het voorliggend veld, de baten realiseren we achter in de keten. De nieuwe moraal en mindset wordt het doel, kostenbesparing is het effect.

Raadsperiode 2018-2022

Het gemeentelijk bestuur is aan zet om deze transformatie daadwerkelijk vorm en inhoud te geven. Met de gemeenteraadsverkiezingen in zicht zullen er nieuwe raads- en collegeprogramma’s komen. Een ideale gelegenheid om de benodigde transformatie beleidsmatig en integraal vorm te geven. Juist in het bestuurlijk programma kan de transformatie vertaald worden naar actiegerichtheid, samen met het voorliggend veld. Feitelijk wordt de intentie vastgelegd om de transformatie met alle betrokken partijen tot een succes te maken. Door vervolgens de bijdrage te concretiseren naar actiepunten, wordt het tastbaar. Echter, de actiepunten moeten in samenhang over de beleidsdomeinen opgesteld worden. We beschrijven enkele voorbeelden die in een raadsprogramma passen en het voorliggend veld versterken:

Onderwijs

  • Investeer in het maken van heldere samenwerkingsafspraken met het onderwijs:
    • Pel af en maak inzichtelijk wie waarvoor verantwoordelijk is.
    • Zodra er signalen zijn die onderwijs gerelateerde problematiek overstijgt, weet het onderwijs wat de route is naar gemeentelijke ondersteuning in het voorliggend veld (dus voordat er een maatwerkvoorziening nodig is).
    • Zorg dat het onderwijs één aanspreekpunt heeft bij de gemeente zodat snel contact kan worden gelegd en signalen op de juiste plek terecht komen.
  • Maak regionale afspraken over de inzet van ondersteuning binnen het speciaal onderwijs/ speciaal voortgezet onderwijs.
  • Investeer in een training ‘meldcode’ (met name binnen het onderwijs). Neem het onderwijs mee in het belang van tijdige signalering, de te doorlopen stappen en eventuele opschaling naar Veilig Thuis. De wet meldcode wordt aangescherpt in 2019. Betrek alle partners bij deze wijziging door het belang en het hanteren van de meldcode opnieuw op de agenda te zetten.
  • Basisonderwijs en gemeente ontwikkelen samen een lesprogramma ‘gemeenschappelijk burgerschap’.

Publieke gezondheid/sport en vrije tijd

  • Sportverenigingen en gemeente ontwikkelen een initiatief waar ouderen en jongeren samen en gelijktijdig kunnen sporten.
  • Binnen verenigingen, jeugdhonken en op de middelbare school wordt binnen het sportprogramma of in het curriculum ruimte gecreëerd voor het herkennen van hulpbehoeften bij verschillende doelgroepen.
  • Organiseer rondleidingen bij lokale horeca met voorlichting over alcoholgebruik, voor ouders over jongeren.
  • Subsidieer sportverenigingen voor ‘sport en spel’ onder speciale doelgroepen.
  • Benut lokale partners zoals de bibliotheek door voorlichting op bepaalde thema’s te bieden.

Medisch domein

  • Organiseer een multidisciplinair overleg met alle stakeholders binnen het medisch domein (huisartsen, jeugdartsen, sociaal team) met als doel: waar kunnen we signalen op de juiste plek krijgen, vóórdat er formele hulp nodig is.
  • Investeer in een intensievere samenwerking met huisartsen zodat zij beter bekend zijn met het voorliggend veld en hoe zij dit kunnen inzetten.

Veiligheid

  • Gemeente, politie en partners uit andere domeinen stimuleren jongeren om zich bewust te zijn van gedrag in relatie tot gevoel van onveiligheid bij ouderen.
  • Gemeente, politie en partners uit andere domeinen helpen ouderen om gedrag en de leefwereld van jeugd beter te begrijpen.

Ruimtelijk domein

  • De gemeente stimuleert in de openbare ruimte ontmoetings- en speelplekken voor alle doelgroepen samen, vanuit de gedachtegang ‘ontmoeting leidt tot begrip, respect en sociale verbondenheid’.
  • Maak afspraken met de woningbouwcorporaties, door bij huurschulden boven een bepaald bedrag te signaleren (schulden zijn de grootste oorzaak van zorgproblemen).
  • De omgevingswet brengt het ruimtelijk domein in verbinding met de andere domeinen. Neem bij implementatie van de omgevingswet de opgave om het voorliggend veld te versterken mee.

Met deze voorbeelden versterken we het voorliggend veld op de gebieden van gemeenschapszin, begrip voor elkaar, burgerschap en bijvoorbeeld de vroege herkenning van hulpvragen op het gebied van welzijn. Met als uiteindelijk doel proactieve en vrij toegankelijke ondersteuning van burgers die een klein steuntje in de rug nodig hebben voordat zij niet meer zelfstandig problemen kunnen oplossen.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Ruud Groot, adviseur van Telengy, via tel. nr. 06 15 47 92 90 of e-mail: r.groot@telengy.nl.

Samen op weg naar de AVG

Lees het gehele artikel

Gemeenten hebben de afgelopen jaren veel tijd en energie besteed aan de thema’s informatiebeveiliging en privacy. Privacy was in mijn optiek een thema dat bij veel gemeenten ‘meeliftte’ op het thema informatiebeveiliging. We moesten als gemeenten de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG) implementeren, daar lag de prioriteit. Op basis van risicoanalyses namen we belangrijke maatregelen om onze vertrouwelijke informatie, waaronder persoonsgegevens van inwoners, beter te kunnen beschermen. En daar zijn we nog lang niet mee klaar. Natuurlijk was er per 1 januari 2016 ook de meldplicht datalekken, die werd opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Door deze ontwikkelingen gingen we ook (meer) aandacht besteden aan het thema privacy. Veel gemeenten gingen aan de slag met het opstellen van een privacybeleid, verwerkersovereenkomsten en een protocol voor datalekken.

Privacy: een nieuw thema voor gemeenten. Of toch niet..?

Wat mij in die periode is opgevallen, is dat veel gemeenten nog helemaal niet of in beperkte mate met het onderwerp privacy bezig waren. Veel gemeenten hadden – of zelfs hebben – bijvoorbeeld geen juristen binnen de organisatie die zich bezig houden met compliancy aan privacywetgeving. Dit terwijl de Wbp al van kracht is sinds 2001. We werden dus al lang geacht om bijvoorbeeld een privacybeleid te hebben en verwerkersovereenkomsten te hebben afgesloten met externe partijen die persoonsgegevens verwerken. Door de implementatie van de BIG, de meldplicht datalekken en vervolgens de aankondiging van de nieuwe Europese privacywet (de Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG) is het thema ineens ‘top-of-mind’ geworden in gemeenteland.

De implementatie van de AVG: een valse start…?

De AVG is op 25 mei 2016 in werking getreden, maar de wet is van kracht vanaf 25 mei 2018. Dit betekent dat organisaties die persoonsgegevens verwerken, waaronder overheden zoals gemeenten, per 25 mei 2018 moeten voldoen aan de wet. Veel (met name kleinere) gemeenten zijn eigenlijk pas net goed op weg met de implementatie. Wat opvallend is, aangezien ze al anderhalf jaar de tijd hebben gehad voor de implementatie. Het komt vaker voor dat we als gemeenten laat beginnen met dergelijke grote implementatietrajecten. Enerzijds omdat we wellicht niet eerder de middelen vrijgemaakt krijgen vanwege andere prioriteiten. Anderzijds ook omdat we graag wachten op bruikbare formats vanuit bijvoorbeeld de VNG voor de implementatie. We willen immers niet allemaal het wiel opnieuw uitvinden, wanneer we als gemeenten grotendeels voor dezelfde uitdagingen staan. Veel van deze formats zijn pas de laatste paar maanden beschikbaar gekomen.

…Maar nu op volle stoom!

Inmiddels zijn veel gemeenten op volle stoom met de implementatie. De implementatie omvat o.a. het aanstellen van een Functionaris Gegevensbescherming (FG) en het opstellen van registers voor de verwerkingen van persoonsgegevens, de verwerkers en de verwerkersovereenkomsten. Maar ook het uitvoeren van Privacy Impact Analyses (PIA’s) voor bestaande of nieuwe verwerkingen, het herijken van het protocol voor datalekken en het aanpassen van de werkprocessen.
Het is raadzaam om bij deze werkzaamheden de kennis en ervaring die de CISO al heeft opgedaan mee te nemen in het project. En de prioriteit en volgorde van de activiteiten te bepalen op basis van een risicoanalyse en planning. Kennis van de privacywetgeving en van informatievoorziening en ICT zijn onmisbaar voor een succesvolle implementatie van de wet.

Welke veranderingen brengt de AVG?

De AVG moet gemeenten helpen om aantoonbaar in control te zijn over de persoonsgegevens die verwerkt worden binnen de organisatie. Wat daarbij helpt, is de aanstelling van de FG als vooruitgeschoven post van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en onafhankelijke toezichthouder binnen de gemeente. De FG kan informeren en adviseren binnen de organisatie, maar bijvoorbeeld ook als ombudsman optreden bij vragen, verzoeken of klachten van inwoners. De AVG heeft als gevolg dat inwoners zelf meer handvaten krijgen om regie over hun persoonsgegevens te kunnen uitoefenen. Dit vereist wel dat de werkprocessen, informatiestromen en applicaties binnen de gemeenten erop ingericht zijn om deze transparantie rond inwonergegevens te kunnen bieden. Tegelijkertijd moeten de gegevens afdoende beveiligd en afgeschermd zijn, waardoor dit een uitdaging is. Deze veranderingen bieden ook kansen voor organisaties, bijvoorbeeld om efficiënter te gaan werken en waar mogelijk aan dataminimalisatie te gaan doen op het gebied van (persoons)gegevens. Denk aan het principe van eenmalige registratie en meervoudig gebruik.

Welke uitdaging betekent dit voor gemeenten in 2018?

25 mei 2018 is het al heel snel. Voor veel gemeenten is het te kort dag om dan al volledig volgens de letter van de wet te kunnen werken. Voor grote commerciële organisaties is dit wellicht mogelijk, maar gemeenten zijn complexe organisaties met vaak onvoldoende capaciteit om dan al helemaal AVG-proof te zijn. Daarom is het denk ik een belangrijk streven om vooral al volgens de geest van de wet te willen werken. Om dat te bereiken is met name het kennisniveau en de bewustwording binnen de gehele organisatie over het onderwerp cruciaal. Des te meer omdat we helaas niet ieder proces of iedere applicatie 100% AVG-proof kunnen maken door middel van enkel technische maatregelen.

Hoe neem ik medewerkers mee in de veranderingen?

In de praktijk merk ik dat het met name belangrijk is om medewerkers een afwegingskader mee te geven op basis van de privacywetgeving. Zodat zij zelfstandig en steeds opnieuw afwegingen kunnen maken hoe zij persoonsgegevens verwerken als onderdeel van hun werkzaamheden. Binnen de afdelingen vinden immers de registraties van gegevens en overige verwerkingen van persoonsgegevens plaats. Daarbij maken medewerkers continu lastige afwegingen. ‘Met wie mag ik deze gegevens delen’? En op welke wijze? Waar moet ik ze op slaan en hoe lang mag ik ze bewaren?’. Stap één is om medewerkers daar eens bij stil te laten staan. Zij zullen zien dat er geen ‘trucje’ is waarmee altijd de juiste keuze gemaakt kan worden, want elke casus is weer anders. Wat het extra lastig maakt, is dat het beschermen van de privacy van een inwoner soms conflicterend kan zijn met het kunnen bieden van goede dienstverlening aan een inwoner of zelfs het kunnen waarborgen van de (fysieke) veiligheid van een inwoner. Medewerkers moeten dus goed geëquipeerd zijn om deze soms moeilijke afwegingen zelf te kunnen maken. En kom je daar een keer niet uit als medewerker? Geen nood, dan is er altijd nog de kersverse FG om je te adviseren…

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Roald Schel, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 28 42 18 62 of via e-mail: r.schel@telengy.nl.

De Omgevingswet in 2018: waar gaat uw gemeente mee aan de slag?

Lees het gehele artikel

Het afgelopen jaar is er door lokale overheden waaronder gemeenten hard gewerkt aan de voorbereiding op de Omgevingswet. Gemeenten doen dat opvallend genoeg op heel verschillende manieren. Met ‘botsproeven’ op basis van de nieuwe wetgeving, door het opstellen van omgevingsvisies of -plannen nieuwe stijl of door te oefenen met andere vormen van inwonerparticipatie. En dat is niet erg, want dat is (blijkbaar) ook de manier waarop het rijk de Omgevingswet wil implementeren: door de lokale en regionale overheden in de praktijk te laten ondervinden wat wél en wat niet werkt en de best practices vervolgens landelijk te adopteren en uit te werken voor alle gemeenten. Voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) is besloten fasegewijs te werken aan de implementatie en per fase vooral een einddoel te formuleren. Zonder vooraf altijd al te bepalen hoe dit einddoel bereikt moet worden. Een interessante systematiek, maar ook één die goed zou kunnen werken bij een complexe transformatie als deze die jaren tijd kost. Want ieder jaar ontstaan er weer nieuwe inzichten en de techniek staat ook niet stil. Flexibiliteit in de aanpak is dus vereist.

Terugblik op 2017

Deze aanpak en dynamiek heeft er echter ook toe geleid, dat de implementatie vanaf het begin groots en over de volle breedte is aangezet door het rijk. Hoewel er voor het DSO fasegewijs gewerkt wordt, bestaat de bouw van het DSO uit een heleboel complexe projecten die allemaal in elkaar grijpen, wat een groot risico is. Het Bureau ICT Toetsing (BIT) heeft dat ook geconcludeerd. Het BIT heeft geadviseerd de dienstverlening van het DSO bij inwerkingtreding te beperken tot een minimale invulling van het huidige dienstverleningsniveau en oppert daarvoor een aantal onderdelen te schrappen of te minimaliseren. Van daaruit kan gecontroleerd verder gewerkt worden aan het uitbouwen van het DSO. Daarnaast adviseerde het BIT om de invloed van de bevoegde gezagen op het ontwerp van het DSO te versterken. Mede door deze pas op de plaats, is er voor de Minister voor gekozen om de ingangsdatum van de Omgevingswet voor de tweede keer uit te stellen; dit maal tot 1 januari 2021.

Vooruitblik naar 2018: maken gemeenten een pas op de plaats, of pakken ze door?

Het is dus vooral het Rijk dat meer tijd nodig blijkt te hebben om de Omgevingswet te implementeren. De hamvraag is nu of gemeenten óók vinden dat zij extra tijd nodig hebben en deze ook gaan benutten? Er is al een gemeente die besloten heeft van niet en de voor de Omgevingswet gereserveerde middelen voor 2018 een jaar doorschuift. Is dat nou wel verstandig? Ja, het klopt dat er nog onduidelijkheden zijn over bijvoorbeeld de exacte impact van het DSO en de benodigde informatievoorziening vanuit de gemeente. Maar de extra beschikbare tijd en het al gereserveerde budget biedt in mijn optiek juist een uitgelezen kans om de basis goed op orde te krijgen voor de Omgevingswet, want op dat vlak is nog belangrijke winst te boeken.

Betrek voldoende collega’s bij het project en voer impactanalyses uit

Wat mij bijvoorbeeld is opgevallen bij een aantal gemeenten die bezig zijn met de implementatie, is dat lang niet alle medewerkers die een rol zouden moeten hebben binnen de organisatie om de uitvoering van de Omgevingswet tot een succes te maken, al zijn aangehaakt bij het invoeringsprogramma. Is vooral een klein projectgroepje met de Omgevingswet bezig, of zijn bijvoorbeeld de medewerkers informatievoorziening en ICT ook al betrokken en worden zij ook écht al ingezet in het project? Bijvoorbeeld om de impact op de gemeentelijke informatievoorziening (lokale applicatielandschap) te inventariseren en waar mogelijk al voorbereidingen te treffen? Er is echt al genoeg te doen.

Besteed voldoende tijd aan het proces en bewustwording

In meer algemene zin zijn er ook nog voldoende slagen te maken in de bewustwording binnen de organisatie, voor wat het werken met de Omgevingswet betekent voor de werkzaamheden en de gevraagde houding en het gedrag van medewerkers, bestuurders en raadsleden. Kijk ook buiten je eigen werkveld en ga als projectleider Omgevingswet eens praten met de CISO van de organisatie, die zich bezighoudt met informatiebeveiliging. Hij of zij heeft dit bewustwordingstraject voor informatiebeveiliging onlangs al eens doorlopen in de organisatie en kan belangrijke ervaringen delen. Bewustwording binnen de organisatie speelt bij beide onderwerpen de belangrijkste rol voor het wel of niet slagen van de beoogde nieuwe manier van werken. Met andere woorden, heb naast de inhoud ook voldoende aandacht voor het proces.

Verbind projecten en zet in op (integraal) gegevensmanagement

Een ander aspect waarin nog veel te winnen is voor gemeenten, zijn de gegevens die zij verwerken. Als gemeente wordt het steeds belangrijker om te weten welke gegevens de organisatie verwerkt, in welke processen en applicaties deze worden verwerkt en of verwerking veilig en volgens de (privacy)wetgeving gebeurt. Ook hier is er weer een overeenkomst met informatiebeveiliging en privacy. Voor de implementatie van de nieuwe privacywet, de AVG, is inzicht vereist in welke persoonsgegevens we verwerken, zodat we in control zijn op privacy.
Voor een goede uitvoering van de Omgevingswet, vereisen we evengoed inzicht in onze gegevenshouding om goede dienstverlening te kunnen bieden, vooral in gegevens over de fysieke leefomgeving. Dan kan het bijvoorbeeld gaan om verzamelde gegevens van inrichtingen, die door toezichthouders van de gemeente of omgevingsdienst worden gecontroleerd op de naleving van milieuregels. Maar ook om de gegevens die besloten liggen in digitale ruimtelijke plannen. Deze data (en nu vaak ook nog documenten) wil je gestructureerd en digitaal beschikbaar hebben en kunnen ontsluiten. Zodat je in control bent als gemeente en data tijdig kunt gaan uitwisselen met het DSO.

Verbind daarom het project implementatie Omgevingswet eens met het project implementatie AVG en kijk eens wat je van elkaar kunt leren. De projecten hebben meer (uitdagingen) gemeen dan je mogelijk verwacht. En allebei hebben ze veel te winnen bij goed gegevensmanagement. Het werken onder een architectuur (GEMMA) en het benutten van de Softwarecatalogus kan voor beide projecten helpen om meer grip te krijgen op de vraag welke gegevens in welke processen en applicaties verwerkt worden en hoe hier mee om te gaan. Kortom, ga in het nieuwe jaar aan de slag met (integraal) gegevensmanagement. Data is immers het nieuwe goud, zo wordt gezegd. En daar ga je nou eenmaal zorgvuldig om…

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Roald Schel, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 28 42 18 62 of via e-mail: r.schel@telengy.nl.